WBSO blijft cruciale basis voor innovatieklimaat
De WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk) is en blijft een essentieel onderdeel van het Nederlands innovatiebeleid. Dat blijkt uit de evaluatie van de WBSO door SEO en Dialogic in opdracht van het ministerie van Economische Zaken.
De WBSO bewijst al zo’n 30 jaar zijn waarde voor het stimuleren van R&D in de technologische industrie als laagdrempelige en relatief stabiele basis voor innovatie.
De WBSO is een fiscale regeling waarmee bedrijven een tegemoetkoming kunnen krijgen voor een deel van hun R&D-uitgaven. De regeling bewijst al zo’n 30 jaar zijn waarde voor het stimuleren van R&D in de technologische industrie als laagdrempelige en relatief stabiele basis voor innovatie. Door de WBSO kunnen bedrijven deze belangrijke risicovolle investeringen doen.
Stimulans voor extra private R&D-uitgaven
Uit de evaluatie blijkt onder meer dat de WBSO belangrijk is voor het versterken en uitbreiden van innovatieve activiteiten door bedrijven en dat de WBSO bijna een miljard euro aan extra private R&D-uitgaven stimuleert. Ook is het positief dat in de evaluatie aandacht is voor het opleiden en aantrekken van voldoende R&D-talent.
Belang van WBSO voor MKB
Juist ook voor het MKB is de regeling van belang. Het MKB is goed voor 97% van de WBSO-aanvragen en wordt zo gestimuleerd hun innovatieve activiteiten uit te breiden en op te schalen, wat bijdraagt aan de concurrentiekracht van hun onderneming en versterking van innovatieve ecosystemen. Dat bleek ook uit FME-onderzoek dat eind maart werd gepubliceerd: in de technologische industrie komt relatief veel van de WBSO bij het MKB terecht. Daarom verwelkomde FME de recente impuls van € 100 miljoen voor de WBSO dat met name door verruiming van de schijfgrens (van € 350.000 euro naar € 380.000) een belangrijk signaal afgeeft aan opschalend innovatief MKB.
WBSO verder versterken
Uit hetzelfde FME-onderzoek blijkt echter wel dat de WBSO in de technologie sector relatief steeds minder van de R&D-uitgaven dekt. Waar dit eerder nog 7 eurocent per geïnvesteerde R&D-euro was, is dit nu nog iets meer dan 4 eurocent. In andere sectoren is juist stabiliteit te zien in de mate waarin de WBSO R&D-uitgaven dekt. Dit terwijl de technologische industrie cruciaal is om de R&D-investeringen in Nederland op te schroeven: inmiddels wordt maar liefst 38% van de private R&D-uitgaven in deze sector gedaan. Om die groei te stimuleren en het behalen van de 3%-doelstelling (als Nederland 3% van het BBP in R&D investeren), is het zaak om de WBSO verder te versterken.
Vervolgonderzoek is volgens FME nodig om de groeiende kloof te verklaren tussen wat bedrijven als R&D beschouwen en wat als S&O-uitgaven voor de WBSO kwalificeert, zoals ook deze evaluatie aanbeveelt. Verklaringen kunnen onder andere liggen in de toegenomen controledruk en administratieve lasten rondom de WBSO, waardoor bedrijven minder makkelijk projecten onder de WBSO krijgen. En uitbesteed onderzoek, bijvoorbeeld door inhuur vanwege het tekort aan technisch personeel of innovatiesamenwerking, dat niet onder de WBSO valt. Ook digitale innovaties voor hardwaretoepassingen (bijvoorbeeld in machines) blijven een aandachtspunt om die voor bedrijven zo laagdrempelig mogelijk onder de WBSO te krijgen.